KUNST, GESCHIEDENIS EN TECHNIEK VAN HET GLAS…
DE GESCHIEDENIS VAN EEN MUSEUM EN ZIJN COLLECTIE
Na de Tweede Wereldoorlog kwam de Belgische glasindustrie in een moeilijke economische situatie terecht, zodat zij niet over de financiële mogelijkheden beschikte om te investeren in het onmisbaar wetenschappelijk onderzoek dat noodzakelijk was voor de ontwikkeling en innovatie van deze industrietak. De Belgische Vereniging “tot bevordering van de studie van het glas en siliciumsamenstellingen” lanceert dan een project om het Nationaal Instituut voor het Glas op te richten, dat het onderzoekswerk voor zijn rekening zou nemen en de resultaten daarvan zou doorspelen aan de aangesloten industrieën. In diezelfde periode kwam de vroegere burgemeester van Charleroi, Joseph Tirou, op het idee in Charleroi een Glasmuseum op te richten. Maar er is een tekort aan lokalen, zodat er gesprekken worden aangeknoopt met de Staat om dit dubbelproject te verwezenlijken. Deze gesprekken leiden op 27 maart 1950 tot de ondertekening van een overeenkomst over de oprichting op kosten van de Staat van een gebouw dat zowel het Nationaal Instituut voor het Glas als het Glasmuseum zou huisvesten, op een nog te bepalen stuk gemeentegrond. Het ontwerp werd toevertrouwd aan de in Charleroi wonende architect Jacques Depelsenaire. Pas in 1959 viel de keuze definitief op het Oefenterrein als locatie voor het nieuwe gebouw.
Op 11 december 1951 werd in een overeenkomst tussen de Stad, Glaverbel en het Nationaal Instituut voor het Glas vastgelegd dat het toezicht op en het onderhoud van de toekomstige lokalen van het Instituut alsook de uitrusting en de uitbating van het Museum gewijd aan de technologie van het glas aan de goede zorgen van de Stad Charleroi zouden worden toevertrouwd. De Stad besloot dan tot de aankoop van de collectie van Raymond Chambon, die vanaf het prille begin bij het Museumproject betrokken was. Deze verlichte verzamelaar met een passie voor de geschiedenis van het glas had een opmerkelijke collectie stukken en archieven opgebouwd, die op treffende wijze illustreerden welke vooruitgang er in de loop der eeuwen geboekt was op het vlak van de productie van het materiaal alsook de bewerkings- en decoratietechnieken van het glas en als het ware het geheugen van de glasfabricage in België vormden.
Het Glasmuseum werd uiteindelijk ingehuldigd op 25 juni 1973, in tegenwoordigheid van Prins Albert en de eerste minister Edmond Leburton. Het concept en de presentatie van het Museum werden door de kritieken toegejuicht omdat er voor een resoluut pedagogisch decorontwerp was gekozen, dat moest bijdragen tot een beter begrip van het de glas als product bij een zo breed mogelijk publiek en dit via de wetenschap, de technieken, de geschiedenis en de kunststromingen. Het Glasmuseum droeg ook bij tot de promotie van nieuwe glasproducten door tussenkomst van de Federatie der Glasindustrieën. De nabijheid van het Nationaal Instituut voor het Glas maakte het bovendien mogelijk voordeel te halen uit van alle vorderingen op technisch en experimenteel vlak.
Maar in 2002 viel het doek over deze periode. De Federale Staat, die eigenaar was van het gebouw waarin het Museum was ondergebracht, wenste de erfpacht te beëindigen om er de nieuwe lokalen van het Gerechtsgebouw in te vestigen. Vijf jaar lang bleef het Glasmuseum in opslag, tot op het ogenblik van zijn inhuldiging in 2007 op de site van de Bois du
Cazier in Marcinelle, waar het een nuttige bijdrage levert tot het in de kijker zetten van de wortels en het levend geheugen van het land van Charleroi.
Het huidig Museum strekt zich uit over een oppervlakte van 400 m2 in de vroegere lampenzaal van de Bois du Cazier-kolenmijn, waarbij de architecten die voor het ontwerp tekenden erin slaagden de originele kenmerken te bewaren. Een glazen bijgebouw voltooit het geheel. Dankzij een mezzanine kan het oppervlak gesplitst worden om het decor te optimaliseren. Naast de problematiek van de verhouding omhulsel/inhoud, speelt de naar buiten geopende architectuur, zonder de eerbied voor het bestaande uit het oog te verliezen, met de transparantie en de schittering van het glas en draagt zo bij tot coherente integratie in de site. Zo kreeg het Glasmuseum een nieuw onderkomen, waar het zijn projecten en activiteiten sedert 2007 verder uitbouwt en langzamerhand zijn plaats in zowel het nationale als internationale culturele en museale landschap weer opeist.