EEN COLLECTIE DIE OPENSTAAT VOOR DE WERELD
3 EEUWEN PASSIE EN GESCHIEDENIS
HET MUSEUM VOOR SCHONE KUNSTEN: EEN MUSEUM IN BEWEGING
Het Museum voor Schone Kunsten stelt een geheel van werken tentoon die de grote artistieke stromingen bestrijken die sedert de 19e eeuw in België doorbraken en zich in de 20ste eeuw verder ontwikkelden: neoclassicisme, realisme, sociaal realisme, impressionisme, expressionisme, surrealisme, abstracte kunst.
Prestige en geschiedenis:
Talrijke grote namen dragen bij tot zijn faam: F.-J. Navez, J. Portaels, C. Meunier, P. Paulus, M. Luce, P. Delvaux, R. Magritte, A. Darville, G. Dumont, J. Ransy, A. Bornain, J. Delahaut, M. Feulien…
Als getuige van het collectief geheugen en behoeder van het erfgoed, neemt het museum talrijke duidelijke en dynamische initiatieven: tijdelijke tentoonstellingen, bezoeken met animaties, conferenties, creatieve workshops, concerten … Hierdoor draagt het eveneens bij tot de voorbereiding van het jonge publiek.
De vzw “Les Amis des Musées de Charleroi “, opgericht in 1987, stelde zichzelf tot doel bij te dragen tot de opwaardering, de promotie en de uitstraling van de stadsmusea. Zij interesseren zich voor alle activiteiten die rechtstreeks verband houden hun organisatie. Door lid te worden, wordt de toekomst van de musea zeker gesteld.
François-Joseph NAVEZ (Charleroi, 1787 – Bruxelles, 1869)
Deze uit Charleroi afkomstige kunstenaar was een leerling van de Franse neoklassieke schilder Jacques-Louis David (1748-1825). Gedurende vijf jaar, van 1817 tot 1822, verbleef hij, nadat hem een beurs werd toegekend, in Italië, waar hij omging met kunstenaars zoals Ingres of Granet.
Aanvankelijk werkt hij aan de verdere ontwikkeling van het staatsieportret, een genre waarin hij uitblinkt en dat een grote bloei kent sedert het einde van de 18e eeuw.
De precisie en verfijning van de tekening en de grote aandacht voor het detail en de weergave van het onderwerp, getuigen van het technisch gemak van de schilder. Navez schilderde ook religieuze of mythologische werken, evenals grote historische taferelen.
Na zijn verblijf in Italië schildert hij taferelen in Italiaanse stijl, waarin meerdere personages in een meer sentimentele of nostalgische sfeer worden afgebeeld.
Zijn schoonzoon en leerling is de beroemde schilder met een voorliefde voor oriëntalistische onderwerpen Jean Portaels (1815-1895).
Jean PORTAELS (Vilvorde, 1818 – Schaerbeek, 1895)
Deze schilder van historische en religieuze onderwerpen, van oriëntalistische taferelen en portretten, stamde uit een burgerlijke familie. Hij kan beschouwd worden als een overgangsfiguur tussen het neoclassicisme van een Navez, wiens leerling hij was, en het romantisme van een Wappers (1803-1860).
Maar in de manier waarop hij zijn onderwerp behandelt en in zijn klassieke visie van exotische thema’s, situeert Portaels zich nog halfweg in de conventionele stroming. In de Belgische culturele middens van de 19e eeuw speelde Portaels een uiterst belangrijke rol.
In het Museum voor Schone Kunsten is Portaels de belangrijkste vertegenwoordiger van de reizende schilders met een voorliefde voor oriëntalisme. Zijn schilderijen tonen ons de Oriënt gezien door de ogen van een romantische kunstenaar. Pierre-Jean Van der Ouderaa (1841-1915) wijdde zich dan weer aan de sfeer van deze zonovergoten oorden.
In 1844, iets meer dan tien jaar na Delacroix (1798-1863), doorkruist hij Noord-Afrika. Het resultaat van die omzwervingen zijn hele reeksen schetsen die naar de natuur werden uitgevoerd en die hij gedurende zijn carrière als bronmateriaal zal gebruiken.
Het behandelde thema, het gebruik van het licht in heel zijn werk en een zekere vrijheid van de penseelstreek zijn kenmerkend voor de impact van de romantiek en het exotisme dat ermee gepaard gaat.
Constantin MEUNIER (Etterbeek, 1831 – Bruxelles, 1905)
Meunier kreeg zijn opleiding als schilder en beeldhouwer achtereenvolgens in de ateliers van Charles Auguste Fraikin (1817- ?) (beeldhouwkunst) en François-Joseph Navez (1787-1869) (schilderkunst). Na eerst als schilder te hebben gewerkt, zal hij het tweede deel van zijn loopbaan aan de beeldhouwkunst wijden. Vanaf 1870 wordt het arbeidersproletariaat de belangrijkste inspiratiebron voor Meunier.
Dat thema past goed bij het temperament van de kunstenaar, die vooral aandacht heeft voor het dagelijks bestaan van de volksmens en het werk van de arbeider. In zijn werk geen neiging om de ellendige kant van het leven te belichten of geen overdreven politisering. Enkel maar de vaststelling van eenzelfde en unieke arbeidsrealiteit, waarbij de werker echt plastisch verheerlijkt wordt, zonder nutteloze pracht.
Maar meer nog dan een loutere fysieke of psychologische beschrijving, toont Meunier een naar een allegorie neigende synthese van de arbeider en zet hij tijdloze en permanente types neer.
Maximilien Luce (1885-1941), Pierre Paulus (1881-1959) en Alex-Louis Martin (1887-1954) zullen zich door hetzelfde thema laten inspireren, hoewel hun benadering ervan verschillend zal zijn.
Maximilien LUCE (Paris, 1885-1941)
Deze Franse schilder, die achtereenvolgens een vorming in de graveerkunst en de schilderkunst kreeg, bewoog zich in de kringen van Camille Pissarro, Cross, Van Rijsselberghe en Signac, die ernaar streefden vormen op te bouwen met behulp van gescheiden kleuren.
Aanvankelijk wordt Luce aangetrokken door de natuur en het landschap; hij zal zich echter al snel van zijn eerste werken afkeren wanneer hij in het oeuvre van Constantin Meunier een interessegebied ontdekt waarmee hij als anarchistische militant, die zelf tot de arbeidsklasse behoort, een bijzondere affiniteit heeft.
Zijn aanwezigheid in de collecties van het Museum van Charleroi is te danken aan de diverse reizen van de kunstenaar naar deze streek, in het gezelschap van Van Rijsselberghe en Meunier. Door het gebruik van de techniek van de gescheiden kleuren slaagt hij erin het bruisend karakter van de regio op een krachtige wijze vorm te geven en de vormen, kleuren en het lichtspel van deze industriële streek af te tasten.
In tegenstelling tot de impressionisten hanteert de kunstenaar systematisch een geometrische penseelstreek en vervangt zo de impressionistische mist door een stevige structuur.
Pierre PAULUS (Châtelet, 1881 – Bruxelles, 1959)
Deze schilder, lithograaf en keramist stamt uit een kunstenaarsfamilie. In het begin van zijn carrière ondergaat hij de invloed van de Franse impressionistische school en van het naar sterke lichteffecten strevende luminisme in het werk van Emile Claus (18491924) en zijn school; zijn eerste landschappen zijn ervan doordrongen, zowel wat de techniek, het onderwerp als de levendige en warme kleuren betreft.
Constantin Meunier (1831-1905), wiens realistische schilderkunst met een sociaal thema een grote indruk op P. Paulus had gemaakt, sterft in 1905. In diezelfde periode verschijnen bij Paulus de eerste doeken die doordrongen zijn van de industriële sfeer aan de oevers van de Samber.
In 1910 raakt Paulus bevriend met Jules Destrée (1863-1936). Het jaar erop schildert hij Jeunesse [Jeugd], een belangrijk werk in zijn carrière, een van de stukken die een ereplaats kregen op het Salon van de moderne kunst op de Tentoonstelling van Charleroi in 1911.
Van het romantisch realisme van Jeunesse evolueert Paulus naar een kunst met expressionistische accenten, die aan Permeke doet denken. Het werk met het mes en een dikke verflaag doet het rijke palet met zijn oneindige schakeringen goed uitkomen. Hij zet plechtstatige figuren van mijnwerkers, metaalarbeiders of mijnarbeidsters neer, die het grootste deel van het neerdrukkend en somber decor innemen, op de manier van een kunstenaar als Marius Carion (1898-1949).
Paul DELVAUX (1897 – 1994)
De schilderijen van Paul Delvaux, bevolkt met verdwaasde wezens die volledig onverschillig zijn voor elkaar, lijken het werk te zijn van iemand die te snel volwassen is geworden.
Geraamtes, nauwelijks huwbare naakte vrouwen, jonge pubermannen, vreemde wetenschappers, verlaten stations en gesloten huizen vormen het steeds terugkomend beeldmateriaal in zijn werk: pretentieloze droomachtige visies, kinderdromen van een ontroerende naïviteit, geplaatst in decors waarin de invloed van De Chirico (1888 – 1979) alomtegenwoordig is.
In navolging van de surrealisten laat de kunstenaar, hoewel hij zeer veel aandacht besteedt aan de nauwkeurigheid van de compositie, geen plaats voor materie-effecten. Geen reliëf, geen overbodige penseelstreken. Louter technisch gezien lijkt enkel het perspectief hem te interesseren. Het spruit werkelijk voort uit zijn droomachtige composities, bepaalt de grenzen ervan en versterkt door zijn vreemde, bijna schoolse nauwkeurigheid, het mysterie dat het doek uitstraalt.
In dit intimistisch universum, middenin een architectuur met klassieke lijnen, organiseert Delvaux zijn composities in de zwaar wegende stilte van het onuitgesprokene met de zorgvuldigheid van een ijverig, vlijtig kind… Het Museum voor Schone Kunsten bezit een doek en twee lithografieën van Paul Delvaux.
René MAGRITTE (Lessines, 1898 – Schaerbeek, 1967)
De wereld van René Magritte is ongetwijfeld een van de meest opzienbarende in de kunstgeschiedenis. Elk beeld is bij hem het resultaat van lange voorafgaande overpeinzingen. Zijn reflectie, die met name op de subjectiviteit van de taal gericht is, kiest voor de verontrustende invraagstelling van een maatschappij die verstard is door vooroordelen die zware gevolgen hebben.
Wanneer René Magritte de doeltreffende objectiviteit van de “pure vormschoonheid” opgeeft, is dit enkel om een ander soort doeltreffendheid te ervaren: deze van een ongebruikelijke en uit de toon vallende alledaagsheid.
De kennis van een geheimzinnige schaduw toelichten: dat is ongetwijfeld een van de essentiële paradoxen van het werk van René Magritte; dat is eveneens het thema dat wordt uitgewerkt in La Fée ignorante waarin een groot deel van wat we het surrealisme van Magritte kunnen noemen als het ware gecondenseerd lijkt te zijn: herinneringen uit de kindertijd, diepe verstandhoudingen, schaalverschillen, de materie in dienst van de idee …
Het Waals surrealisme kende nog andere uitstekende vertegenwoordigers, zoals Armand Simon (1906-1981) die zal kiezen voor het automatisch schrift zoals dat door André Breton (1896-1966) werd aangeprezen.
Het Museum voor Schone Kunsten bezit acht schilderijen van René Magritte die de verschillende periodes uit zijn werk illustreren. Een daarvan is het ontwerp voor de muurschildering in de Congreszaal van het Museum voor Schone Kunsten van Charleroi (1957).
Gilberte DUMONT (Montignies-sur-Sambre, 1910-1989)
Met behulp van haar uiterst nauwkeurige techniek geeft Gilberte Dumont uiting aan haar fascinatie voor de Vlaamse Primitieven en de Italiaanse Renaissance en schept een wereld die krioelt van de details en die vol charisma is.
Dit paradoxaal oeuvre is het resultaat van de tedere naïviteit waarmee de artieste naar de wezens en dingen kijkt alsook van haar scherp waarnemingsvermogen, die een van mysterie doordrongen sfeer scheppen. De wereld van Gilberte Dumont is nu eens heel vertrouwd – de bijna geruststellende regelmatigheid van onze mijnwerkershuisjes, de eenvoud van in de gezinskring doorgebrachte ogenblikken, de bitterzoete weemoed van gekoesterde momenten -, dan weer verwarrend – de kille aanwezigheid van onbekende personages, landschappen waarin plots uit de toon vallende motieven opduiken, onverwachte decors waar vreemde ceremoniën worden gehouden…
De vereniging “Art vivant au pays de Charleroi” (1933-1939) zal een belangrijke rol spelen voor de bloei van de kunsten. Onder de stichters treffen wij namen aan als Gilberte Dumont en Alphonse Darville, Camus, Chavepeyer, Delmotte, Degrange, Martin, Moos, Mulliez, Wasterlain.
Alphonse DARVILLE (Mont-sur-Marchienne, 1910-1990)
Wars van alle modeverschijnselen, weet Darville ons te bekoren door de authenticiteit van zijn beeldhouwwerk. Deze leerling van Victor Rousseau (1865-1954) geniet met volle teugen van zijn liefde voor het classicisme en Italië.
In 1935 ontvangt hij de Prijs van Rome voor het zeer mooie Torse de jeune fille dat zich in het Museum voor Schone kunsten bevindt. Deze klassieke en figuratieve kunstenaar is op zoek naar de absolute schoonheid , naar de zuivere vorm en het essentiële evenwicht en overstijgt elke materialistische notie van figuratieve of niet-figuratieve kunst.
Aphonse Darville was net als Victor Rousseau een groot poëzieliefhebber. Hij zet ons aan tot nadenken over zijn overvloedig en gevarieerd oeuvre, waarin hij zich zowel aan monumentale beeldhouwkunst als aan het ontwerpen van medailles wijdt, met daartussendoor nog de portretkunst die hij perfect beheerst en die getuigt van een Romeinse strengheid.
Zijn monumentaal werk is terug te vinden in het hartje van de stad, waar het een harmonieus geheel vormt met een groot aantal openbare gebouwen, waaronder het Stadhuis van Charleroi.
Jean RANSY (Baulers, 1910 – Courcelles, 1991)
Jean Ransy is een virtuoze technicus die echt plezier lijkt te scheppen in het weergeven van de fluwelige zachtheid van het hout, de kilheid van het metaal, de teerheid van een vederbos. Deze esthetiserende aanpak onderscheidt de kunstenaar van de louter surrealistische stroming waartoe sommigen hem rekenen.
Door het subtiel gebruik van talrijke symbolen wist de kunstenaar een wereld op te bouwen waarvan de draagwijdte de beperkingen van het doek ver overstijgt. Surrealisme, symbolisme en hyperrealisme leiden aldus tot werken waarvan de warme tinten het mysterie minder verontrustend maken.
Zijn zin voor structuur en zijn uitgesproken voorliefde voor de tekening verlenen aan zijn doeken een klassieke evenwichtigheid bij het uitbeelden van verlaten lagunes, duistere heiligdommen en eeuwenoude stenen. Samen met G. Camus, A. Darville, M. Gibon, J. Grégoire en A. Mascaux, was Ransy lid van de vereniging ” Les artistes des cahiers du nord “, opgericht in 1946.
Alain BORNAIN (Genappe, 1965)
Alain Bornain is op dit ogenblik een van de meest veelbelovende jonge kunstenaars in de Franse Gemeenschap van België. Zijn van gebaren doordrongen schilderkunst kan bij het abstract impressionisme worden ondergebracht. Om te beginnen komen de gevoelens los in een schittering van kleuren, met een breed en moeilijk ingehouden gebaar.
Dan komt de herinnering erbij. Sporen van het verleden, fotofragmenten, woorden en beelden van het leven wijzen op een gedachtegang die veel verder gaat dan een soms verzwakkende impulsiviteit. Door op die manier terug te keren naar de bron van zijn herinneringen, verkent Alain Bornain het zwarte bord: hij verbindt, rekent, wist alles uit, schrijft opnieuw en wist opnieuw uit. Een concrete aanpak, die iedereen de kans biedt zichzelf terug te vinden en die de deur opent voor eenvoudige en evidente dingen.
Het Museum voor Schone Kunsten besteedt bijzonder veel aandacht aan de hedendaagse productie en is voornemens deze in haar collecties op te nemen. Andere kunstenaars, een verschillende aanpak: Victor Neri, Jean-François Van Haelmeersch…
Jo Delahaut ( Vottem-lez-Liège 1911 – Schaerbeek 1992)
De schilder Jo Delahaut is een van de emblematische figuren van de geometrische abstractie in België. Jo Delahaut kreeg zijn opleiding tot plastisch kunstenaar aan de Academie van Luik en behaalde de titel van doctor in de kunstgeschiedenis aan de Universiteit van diezelfde stad. Hij begon in 1940 expressionistische doeken te schilderen. Zij werk werd met name beïnvloed door de schilder Auguste Herbin (1882-1960) en in 1946-47 wordt hij de enige schilder die de weg van de abstractie inslaat met een tot dan toe ongekend radicalisme.
Hij wordt lid van de ” Réalités Nouvelles ” in Parijs in 1946 en van ” La Jeune Peinture Belge ” in Brussel in 1947, aan de zijde van Mig Quinet (1908), Louis van Lindt (1909-1950), Gaston Bertrand (1910-1994), Marc Mendelson (1915), Anne Bonnet (1908-1960), hij is stichtend lid van de Belgische groep ” Art Abstrait ” in 1952, en medeauteur in 1954 van het ” Manifeste Spatialiste “, met, onder andere, Pol Bury (1922).
Zijn geometrische abstractie was een middel om de mechanismen van de intellectuele activiteit op te wekken, een metataal die zich tot de geest richtte. Hij koester het voorouderlijk dialectisch verband tussen vorm en kleur en gebruikt in zijn werk de vlakke meetkunde want deze is, volgens hem; “het meest representatief voor de mens (…) en wordt zelfs door diegenen die er de theorie niet van kennen intuïtief begrepen “.
Het werk Suggestion n°1, dat tot de collecties van het Museum van Schone Kunsten van Charleroi behoort, vertaalt de manier waarop hij het dynamisme van de pure vorm uitdrukt in een uiterst verfijnd kleurenuniversum.
Jo Delahaut was eveneens een opmerkelijke docent aan het INSAS en aan de Ecole nationale supérieure d’Architecture et des Arts visuels (La Cambre) in Brussel.
Marc FEULIEN (1943-2005)
Marc Feulien was professor keramiek aan de Academie voor Schone Kunsten in Charleroi en een opvallende kunstenaar sedert het begin van de jaren ’70. Als startpunt van zijn denken benut hij de intrinsieke eigenschappen van de materialen waarmee hij besluit te werken. Terracotta uiteraard, waarin hij uitblinkt, maar ook kwikzilver, blauwe steen, glas, beton, op papier aangebrachte zinkfolie of gietijzer. Een andere kunstenaar, Daniel Fauville (1953), gebruikt dat materiaal ook als verwijzing naar het industrieel verleden van de regio …
Met behulp van deze diverse materialen toont Feulien aan de toeschouwer het brede gamma aan tastbare gewaarwordingen die zich verspreid in de natuur bevinden of die door de mens gegenereerd en dan weer vergeten worden. Naast deze kenmerken is het niet de bedoeling van Feulien de aandacht van de toeschouwer helemaal op de techniek te richten. Steeds terugkerende vormen in zijn werk zijn het vierkant en de kubus, geometrische figuren die de rol van archetypes van zijn artistieke aanpak krijgen toebedeeld.
Marc Feulien is eveneens een van de zeldzame kunstenaars die de kwestie van de integratie van een kunstwerk in een architectonisch geheel heeft opgelost. In zijn geval zou men het eerder moeten hebben over de totstandkoming van sculpturen vanuit essentiële figuren die eigen zijn aan de aanvankelijke architectonische taal. Het werk ontstaat uit de plaats in een bijna “chromosomale” samenhang ermee. Zijn sculptuur aan de ingang van het Regionaal Cultureel Centrum van Charleroi illustreert deze hoedanigheid.